Vloeibaar aardgas uit de Verenigde Staten is duur. Echt duur. Maar om ideologische redenen wordt afgezien van het goedkope pijpleidinggas uit Rusland. Daarmee worden de consumenten en de industrie in Europa benadeeld. Hoe lang kan dit nog goed gaan?
De rekening voor de mislukte energietransitie van Europa wordt langzaam zichtbaar – en die valt hoger uit dan sommigen hadden verwacht. Terwijl de Europese Unie steeds meer inzet op volstrekt onbetrouwbare “hernieuwbare” energiebronnen zoals wind- en zonne-energie en tegen 2027 volledig wil afstappen van Russische gasimporten, laten actuele gegevens van Eurostat een complexe realiteit zien: Amerikaans vloeibaar aardgas kost Europese consumenten nu al twee keer zoveel als Russisch vloeibaar aardgas (LNG), schrijft Heinz Steiner.
De door de “Berliner Zeitung” gepubliceerde gegevens spreken voor zich. In het eerste kwartaal van 2025 betaalden EU-landen gemiddeld 1,08 euro per kubieke meter voor Amerikaans LNG, terwijl Russisch vloeibaar aardgas 0,51 euro kostte. Een prijsverschil van meer dan 100 procent. Opvallend daarbij is dat ondanks alle politieke signalen de EU nog steeds aanzienlijke hoeveelheden Russisch gas importeert – een duidelijk teken van hoe moeilijk de ideologisch gemotiveerde afkoppeling in de praktijk is.
Importvolume onthult aanhoudende afhankelijkheid
De importstatistieken van het eerste kwartaal van 2025 geven een complex beeld van de Europese energievoorziening. Met 13,4 miljard kubieke meter domineerde Amerikaans LNG de import van vloeibaar gas en was het goed voor 48 procent van alle LNG-aankopen van de EU. Voor deze hoeveelheid investeerde de Europese Unie 14,7 miljard euro – een aanzienlijk bedrag dat de prijs van diversificatie duidelijk maakt. Tegelijkertijd nam de EU 5,3 miljard kubieke meter Russisch LNG af voor 2,7 miljard euro, wat neerkomt op een aandeel van 19 procent.
Vooral de vergelijking met Russisch aardgas via pijpleidingen is veelzeggend: met 0,32 euro per kubieke meter kost het slechts ongeveer een derde van het Amerikaanse LNG. Via de Zwarte Zeepijpleiding werd nog eens 5,3 miljard kubieke meter naar Hongarije en Slowakije getransporteerd voor een totale waarde van 1,75 miljard euro. Deze cijfers tonen aan dat Europa ondanks de politieke heroriëntatie nog steeds in aanzienlijke mate afhankelijk is van Russische energieleveringen.
Het loont de moeite om deze ontwikkeling in een historische context te bekijken: het systeem van goedkope pijpleidingverbindingen dat in de loop van tientallen jaren is opgebouwd, heeft Duitsland en andere EU-landen lange tijd concurrentievoordelen opgeleverd. De Duitse industrie kon rekenen op een betrouwbare en goedkope energievoorziening – een fundament dat nu opnieuw moet worden gelegd, maar tegen aanzienlijk hogere kosten.
Noorwegen als goedkoopste alternatief
Noorse gasleveringen vertonen een interessante prijsdynamiek. Pijpleidinggas uit Noorwegen kostte de EU slechts 0,24 euro per kubieke meter en was daarmee zelfs goedkoper dan Russisch pijpleidinggas. Dit prijsverschil is voornamelijk te verklaren door de directe transportroutes via gevestigde pijpleidingen in de Noordzee, terwijl Russisch gas vanwege de veranderde geopolitieke situatie via Turkije en andere doorvoerlanden moet worden omgeleid. Dergelijke omleidingen maken het transport aanzienlijk duurder. Maar Noorwegen heeft niet voldoende productiecapaciteit om de helft van het continent van aardgas te voorzien.
In het eerste kwartaal van 2025 heeft de EU voor in totaal 10,2 miljard euro pijpleidinggas uit derde landen geïmporteerd, waarvan het grootste deel afkomstig was uit Noorwegen. Deze cijfers maken duidelijk dat alternatieve gasbronnen zeker concurrerende prijzen kunnen bieden, maar alleen bij directe transportroutes zonder geopolitieke complicaties. Ter vergelijking: in 2021 bedroeg de gemiddelde importprijs nog ongeveer 0,20 euro per kubieke meter voor aardgas via pijpleidingen – een prijsniveau dat gezien de huidige ontwikkelingen uit een ander tijdperk lijkt te komen.
Brussel plant volledige importstop tegen 2027
De Europese Commissie heeft in mei 2025 vergaande plannen gepresenteerd om alle Russische gasimporten tegen eind 2027 stop te zetten. Brussel wil al tegen eind 2025 nieuwe contracten en bestaande spotcontracten verbieden. Om bedrijven te helpen uit langlopende contracten te stappen, overweegt de Commissie juridische instrumenten zoals hogere invoerrechten of nulquota. Deze maatregelen moeten Europese energiebedrijven in staat stellen zich te beroepen op “overmacht” en langlopende contracten zonder boetes op te zeggen.
Het tijdschema is echter met grote onzekerheden omgeven en de praktische uitdagingen zijn aanzienlijk. Europese energiebedrijven moeten niet alleen alternatieve leveranciers vinden, maar ook omgaan met aanzienlijk hogere kosten – kosten die uiteindelijk bij de consument en de industrie terechtkomen. Het prijsverschil tussen Amerikaans en Russisch gas maakt duidelijk welke financiële lasten huishoudens en bedrijven te wachten staan. Voor energie-intensieve sectoren kan dit leiden tot locatienadeel, dat pas op lange termijn volledig kan worden beoordeeld.
Hongarije en Slowakije bieden weerstand
Niet alle EU-lidstaten staan achter de radicale afkeer van Russisch gas. Hongarije en Slowakije hebben al aangekondigd de geplande maatregelen te zullen blokkeren, omdat beide landen structureel sterk afhankelijk zijn van de goedkope Russische gasleveringen. Door hun geografische ligging zijn zij natuurlijke afnemers van Russisch pijpleidinggas via de Zwarte Zeeroute. Een volledige stopzetting van de invoer zou deze landen voor aanzienlijke bevoorradingsproblemen en drastische kostenstijgingen stellen.
De Europese Commissie is niettemin van plan haar maatregelen met gekwalificeerde meerderheid door te voeren en wil daarmee het veto van afzonderlijke lidstaten – met name Hongarije en Slowakije – omzeilen. Deze aanpak is echter politiek explosief en zou de eensgezindheid van de Europese Unie op energiegebied verder kunnen ondermijnen. De vraag blijft gerechtvaardigd of een dergelijke kostbare energiestrategie op lange termijn politiek en economisch houdbaar is als de lasten voor consumenten en industrie voortdurend toenemen. Het gaat immers niet alleen om huishoudbudgetten, maar ook om het internationale concurrentievermogen van Europese bedrijven – een aspect dat in de politieke discussie soms te weinig aandacht krijgt.


