02/02/22 om 12:47 Bijgewerkt om 13:55
Wetenschapsfilosofe aan de VUB en lid van denktank Eleni
Wetenschapsfilosoof Karin Verelst
ziet in een verplichte coronavaccinatie niet alleen een hellend vlak, een dergelijke
verplichting is ook problematisch om een aantal ethische en grondwettelijke
redenen. Eerder deze week nam ze hierover het woord in de hoorzitting rond het
thema in de Kamer.
Net nu de coronapandemie volgens de WHO op haar
einde begint te lopen zien we opvallend tegenstrijdige tendenzen in het
Belgische coronabeleid. Aan de ene kant worden een aantal coronamaatregelen
versoepeld, aan aan de andere kant lijken het overlegcomité en de regering van
plan om vérgaande regelgeving omtrent het Covid Safe Ticket (de beruchte
"coronapas") als onderdeel van de nieuwe coronabarometer nog snel
snel door het parlement te jagen.
Algemene verplichte vaccinatie, onder welke vorm
dan ook, vindt in België geen enkele rechtsgrond.
Tot verbijstering van velen maakt het CST inderdaad
integraal deel van de coronabarometer uit, terwijl het CST vanuit het
grondrechtenstandpunt problematisch is. De verzekering van premier De Croo
tijdens de persconferentie van vorige week dat het CST "niet voor de
eeuwigheid" is, klinkt dan ook nogal hol. Minister van volksgezondheid
Vandenbroucke sprak De Croo trouwens onmiddellijk tegen; volgens hem is het CST
er "voor lang". Zijn partijgenoot Conner Rousseau liet er in De
Afspraak van vrijdag 21 januari bovendien geen twijfel over bestaan: men wil
een wetgevend kader vastleggen dat in de toekomst kan worden gebruikt
"wanneer het nodig is". Ook de liberalen en de CD&V blazen wat
dat betreft warm en koud. De coronapas wordt op die manier een instrument ter
regulering van de toegang tot de cultuur-, amusements- en vrijetijdssector dat
door de regering kan worden bovengehaald naar eigen goeddunken. Men riskeert zo
de uitvoerende macht een wel erg vergaande controle op het gaan en staan van de
burgers te geven vanaf het moment dat er ergens een "crisissituatie"
opduikt. De arbitraire aard van die macht blijkt eens te meer uit het feit dat
de geldigheidsduur van het huidige vaccinatiecertificaat plots met een derde
wordt verkort (van 270 naar 150 dagen). De stellige garantie dat de geldigheid
van de derde boosterprik onbeperkt zou blijven klinkt daardoor eveneens weinig
geloofwaardig.
Ondertussen neemt de druk om van de coronapas een
echt vaccinatiecertificaat te maken ('1G') toe. Reeds eerder liet minister
Vandenbroucke er geen twijfel over bestaan dat het CST zo zou neerkomen op een
feitelijke vaccinatieverplichting. Een rechtstreekse vaccinatieplicht ziet de
minister evenwel niet zitten: mensen die zich niet willen laten prikken in de
gevangenis smijten gaat zelfs voor hem een beetje ver, zei hij op 9 september
in Terzake. Vooruitvoorzitter Rousseau deed er nog een flinke schep bovenop
door in een opiniestuk te
schrijven dat mensen die zich aan de door de overheid opgelegde regels hielden
zo met het recht op vrije deelname aan het sociale leven "beloond"
zouden worden -- dit in weerwil van het feit dat die vrijheid een verworven
recht is dat vastligt in artikel 23 van de Grondwet, alsook in het EVRM.
De "segregerende
werking" die hiervan het gevolg is, vloekt bovendien met
artikelen 10 en 11 GW, het non-discriminatieprincipe. De commotie die daarop
ontstond werd door de voorzitter afgedaan als "een semantische kwestie" --
een qualificatie die de Raad van State eerder gebruikte en die sindsdien geen
al te beste reputatie meer geniet.
Nochtans is het in principe duidelijk dat in
Westerse democratieën na de Tweede Wereldoorlog voor volwassen, wilsbekwame personen voor elke medische
behandeling het principe van "informed
consent" geldt. De weinige vaccinatieverplichtingen die bestaan gelden
enkel voor kinderen -- per definitie niet wilsbekwame individuën -- en zeer
specifieke beroepsgroepen. De wetgeving op het vlak van patiëntenrechten op
nationaal en Europees niveau hanteert in dat verband het fundamentele principe
van de vrije wilsbeschikking en de integriteit van het eigen
lichaam. Dit is des te meer het geval wanneer de behandeling zich
nog in een experimentele fase bevindt, in welk geval elke vorm van dwang
uitdrukkelijk wordt verboden.
Gezien de voorlopige en uitdrukkelijk
voorwaardelijke erkenning van de COVID-vaccins in de EU (de
zgn. CMA's) vallen deze
hoe dan ook onder deze categorie. Er zij tenslotte nog op gewezen dat voor zo
goed als alle bestaande vaccins waarvoor een of andere vorm van verplichting
bestaat, geldt dat ze niet (meer) geoctroieerd zijn en
behoren tot het publieke domein.
De huidige Covid-vaccins zijn weliswaar ontwikkeld met publieke
middelen, maar werden daarna doorgesluisd naar de pharma-industrie.
Dit verhindert een globale verspreiding van goedwerkende vaccins, zodat het
probleem van het ontstaan van nieuwe varianten naar de periferie geëxporteerd wordt
-- vanwaar het gegarandeerd opnieuw bij ons zal belanden. Vaccins die onder
octrooi liggen aan ganse bevolkingen opleggen creëert bovendien een gigantisch belangenconflict waarbij
de bevoegde overheid in de onwenselijke situatie belandt dat ze kan lijken te
"marchanderen" met de gezondheid van de burgers die onder haar verantwoordelijkheid
vallen. Een te grote financiële verwevenheid van de pharmasector en de
onderzoekslabo's bedreigt mogelijk ook de betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid van
sommige testresultaten.
Bovendien, wanneer de effectiviteit van vaccins
zeer kortlevend is en er voorlopig geen einde in zicht
is aan de sequentie van noodzakelijke 'boosters', dient men
uiterst terughoudend te zijn wat dwangmaatregelen betreft -- zeker als aan die
verplichting een expliciet discriminerende behandeling van
de groep niet-gevaccineerden wordt gekoppeld. Nog afgezien van het enorme
democratische deficit waarin heel het huidige COVID-beleid sowieso gedrenkt is,
is dit ethisch totaal onaanvaardbaar.
Bovendien is het in flagrante tegenspraak met de bepalingen
van de oorsponkelijke
EU-verordening omtrent het COVID-certificaat, waarin uitdrukkelijk gesteld wordt
dat discriminatie van ongevaccineerde
personen op grond van het certificaat verboden is en actief
vermeden moet worden.
Ten slotte mag er nog eens op gewezen worden dat de
Belgische Grondwet dit soort algemene preventieve
vrijheidsbeperkende maatregelen uitdrukkelijk verbiedt, ook en in
het bijzonder wanneer ze worden genomen "in het algemeen belang". De
tegenwerping dat zekere noodmaatregelen die beperkend zijn zolang ze
"proportioneel" blijven mogen, doet hier niets aan af. Vanaf het
moment dat een dwangmaatregel een algemeen en preventief karakter krijgt is er
geen sprake meer van beperking maar van opschorting, omdat het verbod de regel wordt. Zulke maatregelen worden ex natura sua als opschortend gezien, iets
wat, omwille van artikel 187 GW,
binnen onze grondwettelijke orde nooit toelaatbaar is.
Het Raadgevend Comité voor
Bio-ethiek ziet hier evenwel geen graten in:
"niet belet
dat personen elders hun sociaal leven beleven of dat zij toegang verkrijgen via
een negatief testcertificaat (of, voor personen die recent besmet zijn geweest,
via een herstelcertificaat)."
Laat het nu precies die alternatieve mogelijkheden
zijn die zullen verdwijnen wanneer het CST omgevormd wordt in een echt
vaccinatiecertificaat, zoals bij de invoering van het door de regering geplande
"1G"-stelsel het geval is. Het zal de lezer niet ontgaan dat de
rechten waarvan de categorie niet-gevaccineerden zo de facto wordt uitgesloten zowat alle rechten in art. 23 GW omvat -- en wie zegt dat het daarbij zal
blijven?
Deze "slippery slope" ontwikkeling
rechtvaardigt eens te meer het wantrouwen van de Grondwetgever van 1831. In de
Belgische Grondwet bestaat geen hiërarchie van grondrechten ("gezondheid
boven alles"); hij voorziet evenmin dat individuele rechten op een
algemene wijze door regering of parlement opgeschort kunnen worden ten voordele
van het collectief. In tegendeel, art. 187 GW verzet zich uitdrukkelijk tegen
een dergelijk scenario. Gezondheid als collectief goed is ook naar Belgisch
recht een gerechtvaardigde bekommernis en de wetgever kan en moet daaromtrent
initiatieven nemen. Dit feit is echter geen vrijbrief: structurele problemen in
de zorg willen "oplossen" door vergaand beperkende ad hoc
preventiemaatregelen vallen en bijvoorbeeld niet onder. Ook initiatieven ten
bate van de collectiviteit blijven onderworpen aan de imperatief die besloten
ligt in art. 187 GW. Vandaar dat algemene verplichte vaccinatie, onder welke
vorm dan ook, in de Belgische rechtsorde geen enkele rechtsgrond vindt.
Karin Verelst is Wetenschapsfilosoof
aan de VUB en lid van denktank Eleni.